
Ooit ben ik begonnen in de Grote Van Dale. Halverwege ben ik moeten stoppen doordat ik de plot niet meer begreep. Het Modern verdwijnwoordenboek heb ik wel uitgelezen. Een puike schelmenroman.
Gewoon al het oxymoron in de titel. En dan die inhoud! Krak 750 ex-Nederlandse woorden, woorden die we uit onze taal hebben verjaagd zonder ze een waardig pensioentje te gunnen. Ze zijn in een semantisch massagraf gesmeten zonder dat iemand ooit nog naar hen omkeek.
Een eervolle bloemlezing is daarom op haar plaats. Ontdek en vooral: gebrúík die fraai klinkende dragers van betekenis.
A
Aamborstig: kortademig, astmatisch.
Aangrimmen: grimmig aankijken, in het vooruitzicht stellen.
Aanritseling: moeilijk weerstaanbare neiging. Zoals in: “grove aanritselingen van wellust”.
Achterkousigheid: onoprechtheid.
Albeschik: iemand die alles regelt en beschikt, die zich met alles bemoeit.
Allumeuse: meisje dat of vrouw die door behaagzucht mannen verliefd maakt en zich vervolgens aan hun aanzoek onttrekt.
Anerie: stommiteit.
Armenbriefje: briefje dat vroeger werd uitgereikt als bewijs van financieel onvermogen.
Armengesticht: tehuis of ziekenhuis voor arme mensen.
Asman: vuilnisman.
Aterling: slecht mens, onmens of onverlaat.
B
Baanmeid: slet, hoer.
Beguichelen: misleiden.
Besjoechelen: belazeren.
Beuzelkraam: Verzameling onbeduidende of nietige zaken.
Bijligging: geslachtelijke vereniging. Zoals in: “de lust tot bijligging en vereniging”.
Blikslagers: krachtterm: bliksems, verduiveld.
Botmuil: lompe of domme persoon, een lomperd.
D
Dauwel: traag vrouwspersoon.
Dierage: boosaardige, kwaadaardige vrouw, een helleveeg, een xantippe.
Draaigatje: koket meisje.
E
Eunjer: boze geest of spook.
F
Falievouwen: vleien, kruiperig doen.
Fanfaron: opschepper.
G
Geldgier: uiterst hebzuchtig mens.
Grammmoedig: kwaad, toornig.
Gruwbaar: afgrijselijk, afschrikwekkend.
H
Hekelteef: boosaardige, kwaadaardige vrouw, een helleveeg, een xantippe.
I
IJlebenen: haastig lopen.
J
Jammerhartig: ellendig, armzalig.
K
Karonje: boosaardige, kwaadaardige vrouw, een helleveeg, een xantippe.
Kaskenade: ophef, gedoe, drukte.
Katijf: boosaardige, kwaadaardige vrouw, een helleveeg, een xantippe.
Katijverig: ziek, zwak of kouwelijk.
Kerfdiertje: insect.
Klappei: babbelaarster, roddelaarster.
Kloekhartig: dapper, onversaagd, moedig.
Klompenvolk: plebs.
Kochelhuis: bordeel.
Kolrijdster: toverheks.
Komijnsplitser: gierige, vrekkige kerel.
Kortegaard: wachthuis, tijdelijke bewaarplaats voor ’s nachts aangehouden personen.
Krijzeltanden: (krijzeltandde, heeft gekrijzeltand) knarsetanden, tandenknarsen.
Kuf: bordeel of kroeg.
Kwikkebil: ongedurig meisje, ongedurige vrouw.
Kwips: ziek of ziekelijk.
L
Labbeien: (labbeide, heeft gelabbeid) kletsen, roddelen.
Labberlot: nietswaardige, lamlendige persoon, nietsnut, prul.
Landzaat: inwoner van een land.
Lauwdaat: lui wijf.
Letterbaas: geleerd man. Enigszins schertsend.
Leuningbijter: lanterfant, nietsnut.
Lijfsbegeerte: seksuele lust.
Lompenvolk: arme mensen.
M
Maagdenschender: iemand die een meisje onteert.
Minauderen: (minauderde, heeft geminauderd) behaahgziek doen, preuts koketteren.
Minnesluikerij: overspel.
Moriaan: zwarte man of vrouw.
Muzelmans: islamitisch.
N
Natgierig: verlangend naar alcoholische drank.
O
Ontvrijen: door vrijen afhandig maken, afvrijen.
P
Peinzensmoe: door lang peinzen vermoeid.
Pekelhoer: oud liederlijk vrouwspersoon, een oude, afgeleefde lichtekooi.
Pesthol: bordeel.
Pokputje: litteken van een pok.
Potjerol: dikke persoon (man of vrouw).
R
Radoteren: (radoteerde, heeft geradoteerd) raaskallen, onzin praten.
Ramaaien: (ramaaide, heeft geramaaid) tekeergaan, huishouden.
Reeuws: een lijklucht hebbend.
Rinkelrooier: losbol.
Ritsig: wellustig, geil.
S
Schoonbillig: mooie billen hebbend, kallipygisch.
Schrijfjeukte: onbedwingbare zucht om te schrijven.
Schuddegat: kort, dik vrouwtje.
Spijkertjeswee: tegenslag voor fietsers wanneer zij een lekke band krijgen doordat ze over een spijker zijn gereden.
Strijkvoetje: teken van onderdanigheid.
T
Teelzucht: geslachtsdrift.
Tegensporrelig: twistziek, onverdraagzaam.
Trantel: fier. Zoals in: “een jong en trantel wijf”.
U
Uroscopist: piskijker.
V
Venusdier: ontuchtig vrouwspersoon, prostituee of slet.
Venuspriesteres: prostituee.
Voddenmoer: oude vrouw die in vodden of lompen handelt, voddenvrouw, (figuurlijk) slons, morsige vrouw.
W
Watjekouw: harde klap.
Wiskunstenaar: wiskundige.
Z
Zielkennis: psychologisch inzicht.
Zwijmeldrank: drank die de gebruiker benevelt.
One comment