We leven nog allemaal. Na zes nachten Gentse Feesten is er nog niemand afgevoerd met het syndroom van fataliteit. Er zijn wel al klappen gevallen. Maar de grootste klap kwam van boven. God kwam zich even moeien met het vrolijke volksfestijn.

Zolang ik geen fictie schrijf, heb ik personages nodig van vlees en bloed. En op de Vlasmarkt komen de mensen niet tot leven vóór de ochtend zich genesteld heeft boven de daken. Het is voor mij altijd wachten, wachten, wachten.
Vreugde
“Eigenlijk begint het echte feest hier maar om acht uur ’s morgens. Pas als de muziek afgezet wordt en er geen druppel alcohol meer te krijgen is, ontstaat de magische sfeer die de Vlasmarkt kenmerkt. Dan pas begint iedereen met iedereen te converseren”, leg ik uit aan Maud en Ken. De twee zijn vanuit het verre Leuven naar Gent afgezakt. Het is de eerste keer in hun leven dat zij de zon zullen zien opkomen boven de Vlasmarkt.
“Veel zon zal er wel niet te zien zijn”, wijst Maud op de wolken die boven ons hoofd hangen.
“Ach, wolken en regen zullen de vreugde niet breken”, stel ik haar gerust.
Egoïstische nacht
Terwijl de ochtend het hemelfirmament stap voor stap verovert, merkt Maud al dat totale onbekenden haar zomaar aanspreken. Niet eens om naar haar hand te vragen, gewoon om enkele woorden te wisselen en dan weer in de massa te verdwijnen.

“Ik heb nog maar een paar jaar te leven”, komt een kale Kempenaar vertellen. “Mijn doel is om de mensen weer te doen lachen. De tijd tussen onze geboorte en onze dood is zo kort dat je je beter amuseert in plaats van je energie ergens anders mee te verspillen.”
Ook Joël Lallemant komt ons even vergezellen. Hij is niet gelukkig. “Vanavond is zeer Vlaams. Niemand is bereid zich kenbaar te maken of conversaties aan te gaan”, beweert Joël, die van geboorte een Waal is. “Er wordt te weinig gedeeld.”
“Is het dan werkelijk zo’n egoïstische nacht?”, vraag ik bezorgd.
“Egoïstisch is misschien niet het juiste woord”, zegt Joël. “De sfeer is gewoon anders dan vroeger. Het is precies een afterparty van de Duveltent. De muziek is niet meer origineel. Zet Q-Music op en je hoort net hetzelfde. Je kunt hier niet meer zweven.”
“Waarom kom je hier dan nog?”, vraag ik nieuwsgierig.
Joël zucht. “Om mij te laten gaan.”
Snorrenindustrie

Ook Yves Marquillie zal zich laten gaan. Enfin, toch voor een stukje. Zijn bovenmenselijk lange dreadlocks gaan er later op de dag af, dat alles in het prettige gestoorde kader van Batakamp. Heel wat meisjes wel nog een laatste keer met Yves’ blonde slierten op de foto.
Eén van hen is Emilie De Roo. Emilie is een trendsetter. Ze heeft meteen in de mot dat Yves’ rasta’s van goudwaarde zijn voor de snorrenindustrie.
Chaperon
Maar ook op een ander vlak is zij een voorbeeld voor haar geslachtsgenotes: glunderend haalt ze een plastuit te voorschijn. “Een plastuit is de max”, promoot ze het stuk plastiek. “Mijn vriendinnen gebruiken het en ik hoop dat volgend jaar alle vrouwen ermee rondlopen.”
“Wat is er zo machtig aan?”, wil ik weten.
“Wel, als vrouw is het een geheel nieuwe ervaring om rechtstaand te pissen zonder dat het in je broek is. Zo’n plastuit is overigens volledig aangepast aan de vorm van de vulva. Voor vijf euro heb je er al één.”
“Is het niet wat vreemd om je tussen de mannen te stellen plassen?”
Emilie kijkt opeens bedeesd. “Ik heb een schaamblaas”, bekent ze. “Ik kan niet pissen als iedereen erop staat te kijken.” Met een jongeman die chaperon speelt, holt ze als de bliksem naar het verst mogelijke urinoir.
Agressief

Ikzelf ben een luiaard die al sakkert op de tien meter die hij moet wandelen naar het dichtstbijzijnde pissijn. Daar kom ik Bert Cambier tegen. Bert leende z’n baard enkele dagen geleden voor een leuke foto. De vorige ochtend heeft die baard zijn leven gered.
“Ik heb gisteren een vuistslag gehad”, getuigt Bert terwijl hij over zijn kaak wrijft. “Ik voel het nog altijd. Het is zo snel gebeurd dat ik zelfs niet gezien heb van wie de slag kwam.”
“Oei, dan zijn er toch nog een paar agressieve provincialen blijven hangen”, merk ik op.
“Het zijn niet alleen provincialen die agressief zijn”, zucht Bert. “Eén van mijn maten is zelf een gevecht begonnen. Hij is door de flikken afgevoerd naar het gevang. Ze moesten hem met vier agenten in bedwang houden, en nog lukte dat eigenlijk niet.”
“God zal over hem oordelen”, stel ik Bert gerust. “Zoals Hij over ons allen een oordeel vellen zal.”
Inventiviteit

Enkele minuten later weten we wat Gods beslissing is: naar de hel met ons. Een ongehoord luide donderklap breekt door de wolken, en het begint te gieten dat het niet mooi meer is. De mensen op de Vlasmarkt barsten los in tribaal gejuich, maar zoeken toch snel onderdak als de regen blijft aanhouden.
In een flits van inventiviteit – wie doet me dat na zo vroeg op de ochtend – neem ik een plank en ga er met enkele anderen onder schuilen. De sfeer is nat, maar vrolijk. Geroutineerde feestvarkens spoel je niet zonder slag of stoot in de goot.
“God daalt neder over ons in de vorm van regen”, zeg ik tegen mijn gezelschap. “Als er één iets is wat wij nu allen delen, is het zijn water.”
Er is ook een andere visie op dezelfde feiten. “Jezus staat ons onder te zeiken”, zegt iemand met een boze blik naar de hemel. Een schaamblaas heeft de Mensenzoon inderdaad niet.
















pfff ik zeg gewoon wofvlees en ik krijg ook altijd mijn botram
de kale Kempenaar heet Roger en is de ster van menig zomerfestival