Op de tram


We zitten op de tram, mijn vrouw en ik, op weg naar het centrum van de stad. Achter ons zitten twee mensen, maar ik weet niet of zij eveneens een koppel zijn. Ik betwijfel het. De jongen stelt – met een behoorlijke luide stem – vragen als: “Vanwaar ben je?” en “Woont je mama ook nog in Lokeren?” Het meisje antwoordt daarop met een toon die weinig lust in de conversatie verraadt.

De tram staat stil aan de Rozemarijnbrug. De jongedame, een studente van begin de twintig, vraagt zich af of de tram na deze halte rechtdoor zal rijden of afslaat naar het Rabot.

“Ik weet het niet. Het kan zijn dat hij rechtdoor rijdt. En anders gaat hij naar het Rabot. Maar dan kunnen we toch een beetje stappen?”, zegt die gast met zijn rare vragen.

“Jamaar, ik moet naar de Vooruit. Dan is het toch een heel eind te voet als de tram naar het Rabot rijdt? Dan stap ik hier beter af.”

“Ik weet niet hoe de tram zal rijden. Maar zie je ’t niet zitten om straks nog een beetje te wandelen?”

“Ik heb er geen idee van hoe ik van het Rabot naar de Vooruit moet geraken”, zegt ze weifelend. “Ik hoop dat de tram naar het centrum rijdt.”

“Dat weet ik niet.”

Het is me beu, al die besluiteloosheid. Ik draai mij om en kijk recht in een enigszins pokdalig gelaat. Die man moet iets doen aan zijn vel, bedenk ik. En aan zijn garderobe. Hij ziet eruit als een leraar geschiedenis met een hopeloos liefdesleven, en waarschijnlijk is het nog zo ook. “Deze tram rijdt naar het Rabot”, zeg ik. “De Vooruit passeert hij niet.”

Hup! In een wip is de jongedame opgesprongen. De deuren van de tram beginnen zich al te sluiten, maar ze vliegt naar buiten. Heeft zij even geluk, denk ik, dat was nipt. Het valt me niet op dat ze geen afscheid genomen heeft van haar gesprekspartner.

De tram vertrekt en hobbelt over de Rozemarijnbrug.

“Bedankt, hé”, zegt de man achter mij.

“Geen probleem”, zeg ik zonder mij om te draaien. Ik besluit de man meteen enkele tips te geven: “De tram 1 richting het Rabot stopt aan elke halte, die richting Justitiepaleis niet. Zo zie je het verschil.”

“Dat wéét ik”, antwoordt de man.

Mijn frank valt niet. Ik vraag me wel af: als je het weet, waarom zei je dan de hele tijd dat je het niet wist? Een antwoord kan ik niet verzinnen.

Enkele haltes verder stapt de man van de tram en port mijn vrouw mij aan. Zij heeft het gezicht van de gluiperd achter ons wel gezien toen hij ‘bedankt’ zei. “Die mens was kwáád!”

En dan valt mijn frank wel en besef ik welk een goede daad ik verricht heb met mijn informatieve interventie.


Flattr this

6 comments

Plaats een reactie