Elke dag Gentse Feesten, je vraagt je af waarom dat niet gewoon het hele jaar door kan. Maar dan komt de zon (een beetje) op en ruik je hoezeer de Vlasmarkt stinkt. Vreemd dat bacteriologen het gistende plein nog niet hebben ontdekt.

Zolang ik mijn benen blijf bewegen, dat kan niet missen, komt de Vlasmarkt vanzelf dichterbij. Een stevig marsritme is niet goed voor mijn boots, wel voor mijn fysieke integriteit. De motorboot die om twintig na vier ’s ochtends over de Leie komt gesjeesd: ze mogen hem hebben. Waar zijn die pipo’s mee bezig? Even lekker naar de Feesten met de speedboot? Stel je niet aan en blijf in Sint-Martens-Latem.
Aan de Kouter ben ik getuige van een intriest tafereel. Een opgefokte twintiger probeert zijn bewusteloze vriendin voort te slepen aan haar arm. Hij tilt haar half op en laat haar lichaam dan toch maar weer op de grond vallen. Zij geeft geen kik. “Kom, wij zijn naar huis!”, schreeuwt hij wanhopig. Het meisje blijft liggen.
De man neemt haar handtas en verwijdert zich enkele meters. “Kom mee, ik heb je bankkaart!”, dreigt hij. In vele omstandigheden een doorslaggevend argument om wakker te schieten, maar nog altijd geeft het meisje geen teken van leven.
“Niet dat ik mij wil moeien, maar misschien moet ge toch eens een ambulance bellen”, adviseer ik hem terwijl hij helemaal op van de zenuwen een sigaret opsteekt.
“Maar neen, ze doet maar alsof. Dat ziet ge toch?!”

“Bijvoorbeeld omdat ze haar ogen niet opendoet, nergens op reageert en zich over het voetpad laat voortslepen als een zielloze voddenpop?”, vraag ik.
Met lichte paniek in de ogen schiet de jongeman weer naar zijn vriendin. “Kom, Tina, stelt u recht! Of ik moet de ambulance bellen!”, roept hij. Eindelijk komt er weer wat leven in de comateuze vrouw.
Jonge mensen hebben het niet gemakkelijk wanneer de werkelijkheid zich van haar slechtste kant toont.
Gelukkig toont de Vlasmarkt zich even later van zijn beste kant. Net zoals gisteren is er weer aardig wat volk en de ambiance zit erin. Het duurt niet lang voor ik Barbara tegen het lijf loop. Haar elegante, maar soms onvoorspelbare verschijning manifesteert zich voor het eerst tijdens deze editie van de Feesten.
Uit het blikje bier in haar handen concludeer ik dat ze er vurig voor pleit om de Gentse Feesten betalend te maken. Zulke aantijgingen ontkent ze echter. “Ik ben een dame, ik laat me trakteren”, zegt ze corrigerend.
Alweer van de partij zijn Fauve en Bram, die dankzij hun volharding en wilskracht dagelijks terugkerende personages zijn. Bram is de al te gehaaide manager van al te gehypete artiesten en pleit er in die hoedanigheid voor om
de constructie ‘al te’ vaker te gebruiken. Wanneer ik die suggestie al te bot van de hand doe, is Bram niet onder de indruk. “Het taalgevoel zit bij Fauve”, beseft hij.

De relatieve rust op de Vlasmarkt wordt bruut verstoord door ene Pikachu. Barbara kan dat niet laten gebeuren. “Hé, Pikachu, hebt gij veiligheidsschoenen aan?”, vraagt ze ferm.
“Neen, maar ik heb wel condooms bij”, repliceert de ontketende Pokémon. Hoewel Barbara daar even niet van terug heeft, gaat zijn impliciete boodschap verloren en druipt het gele beest eenzaam en alleen af.
Kijk eens daar, ook Vos is opnieuw aanwezig. Ik had ‘m wegens veelvuldig absenteïsme al bijna opgegeven als hoofdpersonage, maar zijn comeback lijkt op een succes uit te draaien. Als programmator van Gent Jazz heeft Vos enkele wijsheden over het muzieklandschap uit te strooien.
“Weet ge waarom België zo’n ongelooflijke undergroundcultuur heeft? Omdat er om de vijf minuten een station is. Alles is werkelijk dichtbij. Ge moet nooit ver reizen om nieuwe muziek te ontdekken”, legt Vos uit. “Als ge opgroeit in een middelgrote stad in Frankrijk of Engeland komt ge alleen maar kutmuziek tegen.”

Toch heeft het dichte (spoor)wegennet in België ook onverhoedse schaduwkanten. “De reden waarom Belgen niets van country begrijpen, is net dat het hier vol rode lichten en lintbebouwing staat”, grijnst Vos.
We kijken wat rondom ons en ik voel me zo vrij om het officieel de leukste avond – zelfs al is het al ochtend – te verklaren. Vos kijkt verbaasd. “Hoezo? Ik heb nog niets grappigs verteld”, merkt hij achterdochtig op.
“Vos, het draait niet allemaal rondom u!”, berisp ik hem. “De mensen amuseren zich, ze lachen en ze dansen en ze doen alsof, maar daar hebben ze u niet voor nodig.”
“Het beeld is troosteloos, maar dat wil niet zeggen dat troosteloos niet plezant is”, beaamt Vos, vanuit zijn bevoorrechte positie uitkijkend over de dansende massa. “Deze mensen maken van hun verlies een overwinning.”

“Wat verliezen ze juist?”, wil ik weten.
“Vraag het hen zelf. Al zie ik vooral veel ontgoocheling. Als volksvriend probeer ik hen te steunen en waardig te begeleiden. Al weet ik niet of ik een goed voorbeeld ben.”
De zon is zich weer boven de horizon aan het wroeten. Je kunt de kasseien van vettigheid zien blinken. Daarstraks ben ik er al bijna over uitgegleden. Gevaarlijke smurrie, als je ’t mij vraagt. Vos vermoedt een businessplan achter de gladde kasseien. “Hoe meer mensen uitglijden, hoe meer Irish coffees er verloren gaan en hoe meer drank de cafés verkopen. Het effect versterkt zichzelf voortdurend. Ik hou wel van dat soort ondernemerschap”, glimlacht hij met matige bewondering.
De muziek houdt op, de mensen feesten nog even voort. Vantussen de glibberige kasseien stijgt een forse walm op – voedzame specie, want een hond likt gulzig de voegen uit, tot ontzetting van zijn baasje. Na een laatste pilsje op het terras van L’Enfant Terrible marcheer ik terug naar huis. De hele stad stinkt. Er is goed gefeest vannacht.