William Van Belle (1949) geeft les sinds 1980. Hij werd in 1987 aangesteld als docent. Momenteel is hij gewoon hoogleraar en doceert hij Nederlandse taalkunde in eerste en derde bachelor, alsook in de master. Daarnaast geeft hij argumentatieleer in de derde bachelor en pragmatiek en discoursanalyse in de master. Hij praat voorzichtig, wikt en weegt z’n woorden. Maar een zacht eitje is hij niet. ‘Als een student op zijn examen enkele pertinent onmogelijke dingen schrijft, en zijn eindscore is een 9, dan blijft het een 9.’
Weet u dat u de naam hebt een veeleisende prof te zijn?
William Van Belle: “Ja, maar ik ben een beetje verrast dat ik ‘buisprof’ genoemd wordt. Dat zal dan vooral gelden voor Nederlandse taalkunde in het eerste jaar. In de latere jaren komt het zelden voor dat iemand gebuisd is. Sowieso hebben alle taalkundevakken in het eerste jaar relatief lage slaagcijfers.
“Nederlandse taalkunde is dan nog een speciaal geval: de taal kennen de studenten al, nu moeten ze met die kennis leren redeneren. Dat is voor sommige mensen een hele stap. Ze moeten een begrippenapparaat verwerven dat dikwijls haaks staat op wat ze geleerd hebben in het middelbaar onderwijs. Daar stopt het niet: ze moeten die kennis ook uitleggen en toepassen. Sommige studenten denken nog altijd dat ze moeten tonen dat ze iets gestudeerd hebben. Zo werkt het niet. Ze moeten bewijzen dat ze het begrijpen. Ben ik daarom veeleisend? Dat kan. Ik denk dat het belangrijk is om al van in het begin duidelijke eisen te stellen, zodat studenten op het examen weten wat onze verwachtingen zijn. En van studenten Nederlandse taal- en letterkunde mag je toch ook verwachten dat zij een bevattelijke tekst kunnen schrijven.”
Is het nodig om in het eerste jaar streng te zijn?
“Een universitaire opleiding is cumulatief: elk jaar bouw je verder op wat je het vorige jaar geleerd hebt. Wie een vak onvoldoende kent, zal er het jaar daarop nog minder van kennen. Ik denk daarom dat het goed is om veeleisend te zijn. Dat is natuurlijk een ondankbare taak, je wordt daar niet populair door.
“Toen ik hier begon te doceren, gaf ik een vak in de tweede kandidatuur. Tien procent van de 120 studenten deed dat jaar voor de derde keer. Dat zijn toestanden die je moet vermijden. Van een student die geslaagd is in het eerste jaar moet je zeker zijn dat hij probleemloos zijn studie kan afwerken.”
Hoe zien de slaagcijfers voor uw vakken eruit?
“In het eerste jaar is ongeveer de helft erdoor. In de andere jaren slaagt bijna iedereen. Er zijn vakken in het eerste jaar met veel hogere slaagcijfers dan de mijne, en ik vraag mij af of dat wel een goede zaak is. Al heeft dat natuurlijk ook te maken met de aard van het vak taalkunde. Nu, het staat dus niet op voorhand vast hoeveel studenten mogen overgaan naar het volgende jaar. Elk goed examen dat ik lees, is een opluchting. Een plezier zelfs.”
Hebt u zelf buisproffen meegemaakt?
“Wat mij vroeger vooral tegenstak, is dat we zoveel letterlijk moesten memoriseren. Ik heb daar nooit de zin van ingezien. Vandaar dat ik van mijn studenten vraag dat ze zelf analyses kunnen maken.”
Hebt u het ook lastig om een cijfer te geven als u twijfelt tussen een 10 en een 9?
“Een oudere collega heeft me gezegd: je moet altijd het hoogste cijfer geven dat je kunt geven. Als ik twijfel tussen een 9 en een 10, zal het dus een 10 worden. Waarom niet? Maar als een student op zijn examen enkele pertinent onmogelijke dingen schrijft, en zijn eindscore is een 9, dan blijft het een 9.”
Komen studenten achteraf vaak klagen over hun score?
“Na de examens staat mijn bureau vol studenten die hun examen willen inkijken. Velen zijn al vergeten wat ze precies opgeschreven hebben. We kunnen hen altijd tonen waarom ze een bepaald resultaat halen.”
One comment