Lang geleden begon een achttienjarig meisje te werken in café Gent-St.-Pieters. Daar leerde zij haar latere man kennen, die toen nog kaartjesknipper was bij de Spoorweg. Zeven jaar later was het café van haar en hing haar man zijn kepie aan de wilgen om achter de toog mee te draaien. Nu heeft het café zijn deuren gesloten omdat er per se een nieuw plein moet komen aan de achterkant van het gelijknamige station. Ook monumenten kunnen onteigend worden.
Met veel moeite kruip ik uit mijn bed. Straks moet ik naar een vergadering in Antwerpen, maar eerst ga ik aan een legendarische toog hangen. Dit is mijn laatste kans om de ochtend mee te maken in café Gent-St.-Pieters, het warme schuiloord van Diane Matthijs en Chris Verschelden. Vandaag, op vrijdag de dertiende, neemt het koppel afscheid van de vele vaste klanten. Tegen 1 september moeten ze het pand verlaten hebben.
Bingo

Het is halfvijf ’s morgens, en op straat is er geen ziel te bekennen. Nog half slapend wandel ik richting station. Een kaartjesknipper – of treinbegeleider, zoals ze dat nu zeggen – stapt de stationshal binnen. Ik volg hem, benieuwd of hij mijn richting uitgaat. Inderdaad, de man marcheert door de tunnel onder de perrons en verlaat het station via de achterkant. Ik zal dan toch niet de enige klant zijn, denk ik hoopvol.
Café Gent-St.-Pieters is op dit ochtendlijke uur een baken van warm neonlicht. De kaartjesknipper wandelt er gezwind binnen. Bingo.
Zotte donderdag
Zonder aarzelen volg ik hem. Tot mijn verbazing zitten er reeds zeven andere klanten. Eentje drinkt bier, de anderen houden het bij koffie.
“Dag zoetje, goeiemorgen”, groet Diane mij. “Koffie?”
“Euh, ja, doe maar”, mompel ik beleefd, blij dat Diane in mijn plaats beslist. Halfvijf ’s morgens is toch nog een tikkeltje te vroeg voor een pint.
Tientallen jaren al opent Diane het café om halfvijf ’s ochtends. Haar man neemt de late shift op zich, en om 23 uur werkt hij steevast de klanten buiten. Gisteren ging dat moeilijker dan anders. “Het was een zotte donderdag”, zucht Diane. “Er was veel volk door ‘die situatie’.”
Begerige blikken

Maar opeens beginnen haar ogen sardonisch te blinken. Er gaat haar blijkbaar een of ander boosaardig licht op. “Ik kan ulder allemaal eens goed uitmaken vandaag”, lacht ze haar klanten toe. “Het speelt toch geen rol meer.”
Ook één van de klanten vindt duidelijk dat het er allemaal niet meer toe doet. Hij rekent af, wandelt naar een plastic reclameplakkaat van Coca-Cola, haalt het van de muur en stapt ermee naar buiten. “Ze beginnen het café al af te breken”, knipoogt Diane.
Verschillende klanten kijken terstond rond of zij alsnog een souvenir kunnen meegraaien. Het beeld van de Indiaan naast de sigarettenautomaat lokt enkele begerige blikken. Diane moet ze echter ontgoochelen. “Die heeft al een koper gevonden.” Ze wijst naar de borstbeeldjes van Indianen op de schappen achter haar toog. “En ook die zijn al verkocht.”
Neerslachtigheid
Wat met de metersgrote schilderijen van stoomlocomotieven aan de muur? “Ah, daar hebben we ook al iemand voor gevonden”, vertelt Diane. Een klant fronst de wenkbrauwen. “Dat ene schilderij zal geen probleem zijn, dat is een doek. Dat kunt ge van de muur halen. Maar het andere gaat ge hier niet buiten krijgen. Dat is op de muur geverfd. ”
“Jammer dat het met de rest van het café onder de sloophamer zal verdwijnen”, merk ik gelaten op.
“Aan alles komt een einde”, zegt een toogtist met een zeker gevoel voor nostalgie.

Vlug, een pilsje, vóór de neerslachtigheid toeslaat! Tien na vijf, dat valt zelfs best mee. “Een pintje, alstublieft”, vraag ik aan Diane. “Ik word toch maar zenuwachtig van koffie.”
Blageur
Even later komt ook Chris tevoorschijn. Niet om in het café te werken, wel om zijn kranten te lezen. “Mooie reportage in De Standaard!”, complimenteert hij mij.
“Dank u!”
“Het Laatste Nieuws is hier ook geweest, maar daar waren we minder tevreden over.”
“Waarom?”
“’t Was allemaal mis wat zij geschreven hebben”, zegt Chris hoofdschuddend.
Even overweeg ik te zeggen: “De Standaard, niet voor niets de standaard.” Maar ik ben geen blageur. Zeker niet op dit ochtendlijke uur.
Duisternis
De toog zit ondertussen goed vol. Een man komt binnen en wordt meteen vriendelijk gegroet. “Dag zoetje, goeie morgen”, zegt Diane naar aloude gewoonte. “Zijt gij ook al wakker?”
“Ik kon niet slapen.”

“Als ge niet kunt slapen, moet ge opstaan”, bevestigt Guy, een klant met een flinke moustache die zich met zijn maat Mario rechts van mij komen zetten is.
Ongemerkt is het 6 uur geworden. Er wordt al meer bier dan koffie gedronken. Zo hoort het in een volkscafé. Buiten begint de duisternis mondjesmaat af te nemen. De deur van het café staat al de hele tijd wagenwijd open, maar niemand klaagt dat het koud is. “Gisteren zaten er hier vier jonge mensen”, vertelt Diane. “‘Zoetje, mag de deur toe, alstublieft?’, vroegen ze. ‘Néén! Wilt ge dat ik doodval?’ Al dat volk geeft nogal warmte, hoor!”
Gladgeschoren bovenlippen
Er komt een nieuwe klant, Henry, het café binnen gestapt. Hij wil zich bij Guy en Mario zetten, maar er is geen plaats. “Zet u op mijn schoot”, biedt Guy aan.
“Als ge nu nog een schoon rokske aanhad…”, repliceert Henry.
“Pas op, ik heb mijn string aan, hoor”, kaatst Guy terug.
“Toch niet achterstevoren?”
Henry vindt uiteindelijk een barkruk en zet zich neer. Hij drinkt cola, terwijl wij tevreden zijn met zoiets simpels als bier. Het valt mij op dat de mannen in mijn gezelschap allemaal een snor dragen. Snorren zijn wijs. Vroeger had elke Gentenaar een snor. Dat hoorde zo. Zelfs dokters en advocaten hadden een snor. Maar de tijden zijn veranderd. Hoe hard wij ook op de reactionaire rem duwen: gladgeschoren bovenlippen domineren het straatbeeld.
Zuipen

Om kwart na zeven komt De Labrador zich bij ons aan de toog stellen – een barkruk heeft deze sjarel niet nodig. Ikzelf zit tegen dan aan mijn eerste remorkske: het bier begint in een te snel tempo voor mijn neus te verschijnen.
“Godmiljaar, we zitten weer in den drank”, grijnst De Labrador, die soms ook Patrick genoemd wordt. Hij heeft net een shot cognac besteld.
“Moesten we nu het geld hebben dat we gedurende ons leven al hebben verzopen, we zouden nogal kunnen zuipen!”, flapt Guy eruit. De rest schiet in de lach.
Minzaam
Los daarvan wil ik wel weten waarom iedereen Partrick ‘De Labrador’ noemt.
“Vanwege zijn lange saucisse”, vermoedt Guy.
“Als er een trein ontspoort, is ’t zijn schuld”, vult Henry enigmatisch aan.
“Hij is de specialist van de Afrikaanse cafés in Gent”, weet Mario.
“Labrodors staan bekend om hun vriendelijke intelligentie”, besluit Patrick de discussie minzaam.

Henry is stilaan klaar om naar het werk te vertrekken. “Nog één drankje en dan ben ik weg”, meesmuilt hij. “Maar wat zou ik drinken?”
“Ge kunt toch geen cola blijven drinken?”, werpt Guy op. “Het is de laatste dag dat ge hier zit!”
“Allez, een cognac dan maar”, beslist Henry kordaat. Een afscheid viert men nu eenmaal in stijl.
Gilet
Even later verlaat Henry de keet. Ondertussen vertelt Patrick zijn levensverhaal, dat ik na de vele pinten niet eens meer coherent aan het papier van mijn notitieboekje kan toevertrouwen. Elk woord vloeit onleesbaar in mijn pen, en na elke twee woorden die ik schrijf, kan ik me al niet meer herinneren wat ik geschreven heb. Mijn God, waar ben ik mee bezig?
Maar onverstoord babbelt De Labrador voort. Zijn verhaal eindigt ermee dat hij boudweg stelt dat hij vrouwen van al de nationaliteiten ter wereld ‘tegen zijn gilet getrokken’ heeft.
“Van iedere bestaande nationaliteit?”, vraag ik achterdochtig.
“Wel, drie nationaliteiten heb ik niet gehad: een Eskimo, een Marokkaanse en – ge gaat het nooit geloven – een Nederlandse.”
“Maar al de rest wel? Ook een Algerijnse bijvoorbeeld?”
“Heb ik gehad”, repliceert De Labrador achteloos.
“Eén van Singapore?”
“Ge moogt gerust zijn”, knikt hij zonder te twijfelen.
“Dat kan toch niet?”

Patrick denkt even na. “O, wacht, er is misschien nog een vierde nationaliteit die ik niet gehad heb: een Hottentot. Neen, dat heb ik nog niet meegemaakt.”
“Ik ben onder de indruk”, fluit ik bewonderend.
Zingend
Als Patrick zijn wonderlijke bestaan uit de doeken heeft gedaan, laat Guy zich van zijn barkruk glijden. “Tijd om door te gaan”, zucht hij bedroefd. Met lood in de schoenen sloft hij naar Diane om afscheid te nemen. Tevergeefs vecht hij tegen de tranen.
“Allez, Guy, zijt gij een beetje sentimenteel?”, vraagt Patrick.
“Neen, neen!”, ontkent Guy lachend. Maar veel ontkennen is er niet aan. Hij is echter hard voor zichzelf: voor een laatste pintje als troost heeft hij geen tijd meer.
Niet veel later vertrek ik ook. De trein die ik moest halen om op tijd te zijn, is allicht al in Antwerpen toegekomen. Ik zit hier nu al vier uur pinten te drinken, ’t zal schoon zijn als ik straks een serieuze indruk wil maken aan de vergadertafel. Sjans dat ik tot drie keer toe een traktatie afgeslagen heb, of ik wandelde zingend naar het perron.
Stampende vol

In Antwerpen verloopt het vergaderen voorspoedig. Tegen dat ik ontnuchterd ben, kan ik alweer een terrasje doen. Als aperitief, want straks ga ik opnieuw naar café Gent-St.-Pieters. De allerlaatste ochtend heb ik al meegemaakt, maar de allerlaatste avond wil ik zeker zien.
Het is twintig na negen als ik er voor de tweede keer die dag arriveer. Het cafe zit stampende vol mensen die afscheid komen nemen van Diane en Chris. “Het vat is leeg, al het bier is op!”, zegt Diane bij wijze van groet.
“Dat is voorzeker de eerste keer in 37 jaar dat dat u overkomen is!”, weet ik instinctief.
“Ja, ’t is de eerste keer”, zucht Diane. “En ik vind het niet wijs. Ik wil pinten tappen.”
Psychiater
Er is gelukkig nog ander bier, zoals Rodenbach, Westmalle, Chimay en witbier. Ik behelp me met een dubbele Westmalle. Een dame die hier al bijna tien jaar vaste klant is, komt me feliciteren met mijn reportage.
“Ik heb alleen maar opgeschreven wat Diane en Chris mij gezegd hebben”, wimpel ik de lof beleefd af.
“Ja, maar ’t was toch schoon. Dit café is en blijft een monument. We zullen die twee echt missen. Ze waren goed voor ons. Diane is meer waard dan een psycholoog en een psychiater tezamen. Zij heeft geen diploma nodig om de mensen volledig te doorgronden.”

Voor nostalgie is er op dit moment echter geen plaats. Diane staat zelfs te dansen achter haar toog. “Dat hebben we haar nu nog nooit zien doen”, lacht Herman, een vaste klant die zoals zovele anderen voor de NMBS werkt.
“Het is wel lang geleden, zeker, dat ge op dit uur nog eens in uw café stond?”, vraag ik haar.
“Boh, ’t is van Nieuwjaar geleden”, zegt Diane tussen twee danspasjes door.
Aardedonker
“Of ze het café nu afsmijten of niet, Diane laat hier wel een spoor na”, zegt de vriendelijke dame van daarjuist terwijl een uitbundige polonaise door de zaal kronkelt.
“Laten we daar nog een Westmalle op drinken”, stel ik Herman voor.
“Ik heb er maar één meer”, zegt Diane.
“Geen probleem, we zullen hem delen”, beslist Herman.
Die halve Westmalle is mijn allerlaatste drankje in café Gent-St.-Pieters. Buiten is het alweer aardedonker. Voor mij is de cirkel rond, voor Diane en Chris wenkt een nieuw begin. Ik wens hen het beste, en begeef me op pad naar de Patersholfeesten. Het plezier houdt gelukkig nooit op in een stad als Gent.










Het échte leven zoals het is…
Tijdens mijn studentenjaren ben ik er nog eens net voor mijn examen naar de voetbal gaan kijken. Een café zoals er honderden zijn, maar helaas steeds minder.
de Champions League avonden zullen nooit meer hetzelfde zijn zonder het gezelschap van Chris aan de toog