Onder de deur


Elf keer trok auteur Marc Vermeulen met een andere kennis naar een andere abdij. Daar converseerden de mannen door beurtelings brieven onder elkaars deur te schuiven. Die conversaties zijn nu verzameld in het boek Onder de deur. Een interessant experiment, al is het resultaat niet altijd even boeiend.

Auteur Marc Vermeulen bedacht een interessante formule, maar mag hogere eisen stellen van zijn handlangers.

De formule die Marc Vermeulen bedacht voor Onder de deur, prikkelt de nieuwsgierigheid. Telkens nam de auteur iemand uit zijn dichte of verre kennissenkring mee naar een abdij ergens in België. Een weekend lang namen ze deel aan het kloosterleven, weg van de profane buitenwereld. Vermeulen vraagt zich af wat er gebeurt als twee mensen twee dagen lang elk een abdijkamer betrekken en enkel het volgende doen:

1. Niets. Althans niets werkgerelateerds of productiefs. Toegelaten zouden zijn: een boek lezen, slapen, staren door het raam, nadenken, wachten, één of andere contemplatieve bezigheid uitvoeren.

2. Het ritme van de abdijbewoners overnemen. De paters, broeders, zusters als een schaduw volgen en doen wat zij doen.

3. Een blad vullen met tekst en in een bruine envelop onder de deur van de abdijpartner schuiven. Deze vult aan of spreekt tegen, of schrijft over iets helemaal anders. En schuift zijn tekst in de envelop terug onder de deur van de afzender.

Dat is meteen het eerste van de vele lijstjes die de auteur opneemt in zijn boek. Een ander lijstje somt de voorwaarden op waaraan de ‘abdijpartners’ moeten voldoen. De belangrijkste: man zijn, twee dagen stilte kunnen verdragen, een schrijfneiging hebben en aan introspectie kunnen doen.

‘Ik ben buitenmate verrast door de capaciteit van deze mensen om gedachten op papier te zetten. Handgeschreven! Het ambachtelijke! Terug naar ons ‘Dag liefste dagboek van mij’. En dat in een tijd waarin twitter-beperktheid en ‘mss ok nogdees:lol man oegoediedadeje’ ons taalgebruik infiltreren!’, schrijft Vermeulen enthousiast in het postscriptum achteraan in zijn boek. ‘Ikzelf kan me wentelen in jolige zinnen en zoeken naar een woord dat op de juiste plaats staat. Ik wist niet dat anderen zo gemakkelijk pagina’s, vele pagina’s kunnen vullen met hun gedachten. Dat had te maken met enerzijds hun eigen schrijfcapaciteiten en anderzijds met ons typische heen-en-weer-schrijfsysteem.

Toch ontstaat al na enkele hoofdstukken de indruk dat de auteur de schrijfcapaciteiten van zijn abdijpartners overschat. Hij had ‘een schrijfneiging’ gerust wat scherper mogen definiëren. De deelnemers aan het project zijn stuk voor stuk amateurs als het op schrijven aankomt en dat merk je. De enige uitzondering op die regel is theaterman Geert Vermeulen, die meteen ook de beste stukjes weet te plegen. De auteur zelf is evenmin professioneel in de weer met pen en papier. Marc Vermeulen is werkzaam als coach voor leidinggevenden, maar blijft als licentiaat Germaanse talen een grote liefde koesteren voor het geschreven woord. Zijn professionele bezigheden komen wel voortdurend om de hoek loeren – onder meer via de talloze lijstjes.

Vooral de pseudoliteraire bedenkingen van Jos Borremans slagen erin de lezer te enerveren. Op het eerste gezicht lijken sommige passages aardig in elkaar geknutseld, maar bovenal zijn ze uiterst gekunsteld:

Ramen en muren. Scheiding of verbinding? Geluid en licht doorbreken en breken door. Wanneer je binnen zit tussen de monniken dan zit je aan de ene kant, en toch herken je de andere: allen dezelfde jij, maar zo verschillend met hun eigenaardigheden. Wie komt gemakkelijkst het laatst naar de kapel? Wie zingt het valst? Wie is het snelst gestoord?

Nu hoeven de abdijgangers geen literaire meesters te zijn om af en toe een rake observatie neer te pennen. Zo beschrijft ene Luc de vervreemding als hij zich aan het gebed waagt: ‘Luidop bidden en aan niets anders denken; het is een vreemde ervaring. Je moet er wat naïef voor zijn. En dan moet je er durven voor gaan. Er in tuimelen. Vooroordelen loslaten.’

Als je ervan uitgaat dat het hier gaat over meer dan een weesgegroetje opdreunen, versta je de vervreemding. Inderdaad: wie nu nog durft toe te geven dat hij bidt, is een oubollige christenmens of een moslim. De moderne West-Europese burger houdt zich daar toch niet meer mee bezig?

Ook Vermeulen is geen specialist in de rechtstreekse dialoog met het Opperwezen:

Bidden is niet aan mij besteed. Behalve wanneer ik me bevind in een hoge noodcrisissituatie en ik me tot iemand richt die daarboven is (waarom zeggen we altijd dat het daarboven te doen is?). Ik chanteer het bevoegde opperwezen ermee dat als ik geholpen word, ik iets terug zal doen. Mijn leven bekeren of de wandaad in kwestie niet meer overwegen te doen.

De auteur staat dubbelzinnig tegenover het stille, religieuze leven in de abdij. Bij zijn eerste bezoek gaat hij gebukt onder een druk, net door het wegvallen van de dagdagelijkse druk van zijn professionele en familiale bestaan. Hij is ongelovig, maar heeft begrip voor de broeders en zusters die voor het kloosterleven gekozen hebben:

Wie God is? Ik denk niet dat ik erin geloof. Ik geloof wel in mensen die in een God geloven en daar zoals de paters hier ferm veel onbevangen, zuivere energie insteken. Full-time activiteit.

Abdijpartner André Van Weddingen kan zich minder gemakkelijk verzoenen met een bestaan gewijd aan God, zo merkt de auteur:

‘Ik kan die stilte niet goed verdragen’, zal hij me zeggen en ik zag zijn hunkering naar buiten. ‘Haal me hieruit, want dit is mijn wereld niet. Ik snap echt niet wat de toegevoegde waarde van deze dames voor onze maatschappij is.’ Dat was een moeilijke situatie en eigenlijk stond ik op het punt om het experiment af te blazen.

‘Ik zou willen begrijpen, waarom ze voor dit leven hebben gekozen. Wat ging er vooraf aan de keuze, wat heeft hen overtuigd? Wat is dat eigenlijk, een roeping? Wat missen ze?’, vraagt André zich af. ‘Het Jambers-syndroom in mij komt weer naar boven. Hoop toch de kans te krijgen de antwoorden te vinden.’

Acteur en scenarist Geert Vermeulen heeft eveneens kritische bedenkingen bij het vrome bestaan van de paterkes en de nonnekes. Dat heeft veel te maken met de stortvloed aan onheilstijdingen over de katholieke kerk die de jongste jaren vlot de krantenpagina’s haalden. Zoals auteur Marc Vermeulen zelf opmerkt:

De timing van het ‘Onder de deur’-experiment kon niet slechter zijn. We begonnen met een driedaags bezoek aan de Abdij van Westmalle, in augustus 2010 en stopten eind maart 2011 in de abdij van Chimay. Wat voor en tijdens dit experiment allemaal binnen de kerk gebeurde, was ongelooflijk.

Met enige schroom moet abdijpartner Geert erkennen dat hij de harde actualiteit niet los kan koppelen van het schijnbaar vredige samenleven in de abdij:

Hoor die klokken maar luiden! Voor de Vespers ditmaal, bij deze besluit ik dat ik niet meega naar de Vespers. Om weer tussen de oude knarren te zitten waarvan je je onwillekeurig afvraagt: wat hebben zij met hun seksualiteit gedaan? Met excuses voor de gastvrijheid die ik hier op stoute wijze schandaliseer door de gastheren en hun geloof te beschimpen.

Maar ook zonder het kindermisbruik waarover sinds het uitbarsten van de affaire-Vangheluwe zoveel te doen is, plaatst Geert Vermeulen kritische vraagtekens bij het afgezonderde bestaan van de kloosterlingen:

Verdoving, daar doet het mij aan denken. Steeds opnieuw dezelfde teksten, dezelfde rituelen, monotoon uitgesproken en uitgevoerd, zwevend boven de dieptes van hun zijn. Verdoving wordt gebruikt om pijn te neutraliseren bij een operatie. Ik herinner mij het ontwaken na een meniscusoperatie: een heerlijk zwevende toestand tussen zijn en niet-zijn, weg van de wereld en toch al terug een beetje deel ervan uitmakend. Is dat de permanente staat van genade waarin paters verkeren?

Gelukkig spaart de scenarist ook zichzelf niet. ‘Ik word stilaan suf van mijn eigen halfslachtig gezwets. Alsof zo’n ‘retraite’ ook tot bezinning ‘moet’ leiden. Kwart over tien inmiddels; tijd om de nacht te omhelzen’, schrijft hij met gezonde zelfspot.

Marc Vermeulen schuwt de zelfspot evenmin – zo wordt hij er zich van bewust dat hij te veel lijstjes samenstelt, waardoor hij er de lezer in de tweede helft van het boek minder mee lastigvalt. Toch duikt het meest ergerlijke lijstje helemaal achteraan op: een overzicht van het soort mensen voor wie een abdij een geschikte plaats is om een weekend door te brengen. Gedurende drie pagina’s passeren zeventien groepen de revue. Dan gaat een mens al eens ongegêneerd geeuwen.

In andere lijstjes probeert de auteur samen te vatten hoe hij de rooms-katholieke kerk wil hervormen. Nadrukkelijk komt dan Vermeulens achtergrond in human resources op de voorgrond:

1. Per direct zijn het huwelijk, samenwonen en intergeslachtelijk verkeer een vrije optie.
2. Gezagsdragers moeten voor hun 60 op een belangrijke post zitten.
3. Er wordt voortaan in priesteropleidingen veel aandacht besteed aan palliatieve vaardigheden, omgaan met gevangenen, rouwprocessen en veranderingsprocessen. Bijbelexegese en oudtestamentaire teksten kunnen uitleggen worden keuzevak.
4. Introductie van religieuze binnenhuisdecoratietechnieken.
5. Het vak ‘preken’ wordt een hoofdvak, met camera-opnames enz…

Zonder enige twijfel waren dat waardevolle aanbevelingen als de kerk een multinational was die zo performant mogelijk zijn producten aan de man moest brengen, maar tot nader order is de paus geen chief executive officer (krijg de paus eigenlijk een bonus per bekeerling?) en is de kerk geen bedrijf, maar een instituut dat een ontastbaar product probeert te distribueren: het geloof in Jezus Christus, de Verlosser.

Veel sterker is Vermeulen als hij zijn diepste zielenroerselen blootlegt. Zo is hij ongemeen hard over de band met zijn vader:

Je bent nu ouder dan de oudste pater hier, en met sommigen, neen allemaal, heb ik leukere gesprekken gehad op tien minuten dan met jou op gans mijn leven. Ik herinner me geen gesprek, geen aanmoediging, geen emotie, geen commentaar op mijn rapport. Ik wacht op je doodsprentje.

Misschien komt de scherpste observatie wel van Vermeulens volwassen zoon David:

In het beste geval zijn we volgens mij bezig geweest met onszelf, met een innerlijke zoektocht, door middel van de dialoog, in het slechtste geval met het eenvoudig aanwezig zijn en opdoen van indrukken. Hoe dan ook waardevol, ’t is maar hoe je ’t bekijkt.

Ik bekijk het als volgt: indrukken opdoen en innerlijke zoektochten kunnen best aangenaam zijn. Maar als je er ook voor de lezer een aangename ervaring van wilt maken, moet je erop toezien dat het merendeel van de abdijgangers kundig met een pen kan omspringen. Dat is en blijft nu eenmaal monnikenwerk en niet iedereen is daarvoor geroepen.

Onder de deur, Marc Vermeulen, 19,90 euro, Uitgeverij Charlotte.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s