‘Sommige studenten zouden beter iets anders studeren’


Politicoloog Carl Devos (1970) is alom aanwezig in de media. Je zou bijna vergeten dat de wetenschapper ook nog les geeft aan de UGent. En nog geen klein beetje: politicologie in eerste bachelor en politieke besluitvorming in tweede bachelor. “Een stevig vak”, zegt hij zelf. Daarnaast begeleidt hij de stage en bachelorpaper in derde bachelor en doceert hij Belgisch federalisme in de master. Je kunt van Devos veel zeggen, maar op zijn mondje is hij niet gevallen. “Wie niet slaagt, is ofwel niet gemotiveerd genoeg of heeft niet het karakter en de discipline om deze opleiding te volgen.”

Carl Devos (UGent) is niet van plan om van de universiteit een kakschool te maken.

Toen ik Carl Devos een mail stuurde met de vraag of ik hem mocht interviewen over zijn imago als buisprof, kreeg ik meteen een duidelijk antwoord. “Ik vind niet dat dat een te koesteren omschrijving is, maar ik heb inderdaad niet meteen de hoogste slaagcijfers”, erkende Devos. “De formulering ‘gemakkelijk buizen uitdelen’ klopt alvast niet, ik ben er niet op uit om iemand als niet geslaagd te beoordelen, ik doe dat zelfs niet graag. Slagen of niet doen studenten zelf. Als ik de vele-niet geslaagden zie, ben ik daar niet meteen enthousiast over.”

Hij gaf wel een verklaring voor zijn veeleisende manier van examineren: “Ik ben streng omdat ik wil dat wie aan de UGent politieke wetenschappen studeert (en dat zijn er niet weinig) zijn diploma waard is zodat ze elders zeggen: die komt van Gent, dat is goed gerief. Het gaat er dus om een diploma en onderwijsinstelling een goede reputatie te geven. Bovendien is de universiteit geen kakschool, maar wordt aangezien als de ‘hoogste’ onderwijsopleiding. Nadien zeggen studenten graag, en terecht, dat ze aan de universiteit studeerden. Wel, dan moeten ze tijdens hun studies bewijzen dat ze dat waard zijn. Bovendien verwachten wij nogal wat van onze studenten, ze moeten dat ook aankunnen en moeten daarom voldoende streng geëvalueerd worden.”

Weet u al lang dat u het imago van een veeleisende prof hebt?
“Ik had die naam al van toen ik assistent was. Ik heb mij daar nooit veel van aangetrokken. Op blogs las ik soms vernietigende commentaren. De verleiding om te denken ‘wat voor een kloothommel eersteklas ben ik wel?’ is groot, maar je moet dat vooral relativeren. Luisteren naar en rekening houden met gefundeerde en terechte kritiek, zonder er de slaaf van te worden. Want veel opmerkingen zijn onterecht. Ik zou het niet prettig vinden om gehaat te worden, maar ik moet ook niet populair zijn. Van behaagzucht heb ik geen last. Ik kan nog altijd in de spiegel kijken en uitleggen waarom ik doe wat ik doe. En de klagers roepen luider dan wie het wel goed vindt. Als ik de onderwijsevaluaties mag geloven is dat de grote meerderheid.
“Die reputatie kan soms rare vormen aannemen. Ooit heb ik een mondeling examen afgenomen dat zeer goed verliep. Echt een tof en interessant gesprek. Er werd  gelachen. Nadat die student weer naar buiten was gewandeld, bleef de deur op een kier staan. Ik hoorde hem op de gang zeggen: ‘Man, dat was weer niet te doen! Ik heb weer alle hoeken van de kamer gezien.’ Sommige studenten houden graag mythes en vooroordelen overeind. Dan denk ik vooral: jammer, we hebben die student onvoldoende kritisch kunnen vormen zodat hij zelfstandiger leert denken.”

Begrijpt u dat u de reputatie hebt van buisprof?
“Ik ben ook student geweest. Ik versta dus dat er mythes bestaan over proffen die graag studenten buizen. Maar daar is dus niets van aan. Ik ben niet uit op een bloedbad. Ik streef er niet naar om er eens serieus de bijl in te zetten. Evenmin heb ik een ‘numerus fixus’ in mijn hoofd. Als studenten niet slagen, beschouw ik dat niet als een persoonlijk falen van mijnentwege, maar ik vind het wel jammer. Er zijn immers heel wat factoren die ik niet onder controle heb. Motivatie en discipline bepalen sterk of studenten slagen of niet.
“Ik zal u zelfs een bedrijfsgeheim verklappen: vaak pas ik de cijfers opwaarts aan. Als alle examens verbeterd zijn, plaatsen we de resultaten in een lijst. Wanneer dat er echt heel dramatisch uitziet, verminder ik bijvoorbeeld het gewicht van enkele heel slecht scorende vragen of krijgt iedereen er een half punt bij. Of een punt, als het werkelijk erg is. Ik heb nog nooit van mijn leven het algemene cijfer naar beneden getrokken. Van mij mag iedereen slagen, ik wens het iedereen toe. Maar mijn job is niet enkel mensen opleiden maar ook nagaan of ze aan de normen voldoen. De universiteit levert immers een garantiebewijs af.”

Maar u bent wel een strenge professor?
“Er zijn verschillende redenen om hoge eisen te zetten. Ik zeg tegen mijn studenten: ‘Jullie hebben gekozen voor universitair onderwijs. Dat wordt door de maatschappij en de arbeidsmarkt aangezien als de hoogste onderwijsvorm. Je zult ervoor moeten werken en de lat ligt hoog.’ In principe zou de lat nergens hoger mogen liggen. Ik wil dat mensen die hier een diploma halen een kwaliteitslabel meekrijgen: dit is degelijk materiaal. Dat doe je maar door ervoor te zorgen dat de studenten die het diploma halen het effectief ook waard zijn. Dat is mijn grootste bekommernis.
“Wij zijn eigenlijk onderbemand om alle studenten in de hogere jaren heel veel  begeleiding te geven bij papers, masterproef, groepswerken enz. Van de studenten in de hogere jaren moeten we dus zeker zijn dat ze goed genoeg zijn, ook om zonder dat wij er de hele tijd naast zitten hun opdrachten te maken. Daarom moet je voldoende streng selecteren in het eerste jaar. Wat voor zin heeft om een massa mensen door te laten naar het tweede jaar en hen dan oefeningen te geven waarvan je weet dat ze die eigenlijk niet aankunnen?”

Er moet dus duchtig geselecteerd worden in het eerste jaar?
“Elk jaar verwelkomen wij honderden nieuwe studenten. Bij het verbeteren van de examens zien we dat er pak zijn met 2, 3 of 4 op 20. Dat zijn mensen die wellicht niet geschikt zijn voor deze opleiding. Door mijn manier van examineren haal ik die studenten er voor een groot stuk uit. Ze moeten hun stof kennen en kunnen reproduceren, maar ze moeten ook inzicht hebben en de actualiteit volgen. Ik stel ook in het eerste jaar ook vergelijkings- en toepassingsvragen, maar minder dan in hogere jaren. Politiek is immers geen dood materiaal, dat is levend weefsel. Als je dat allemaal op een hoop gooit, is dat inderdaad veel, maar wie niet slaagt, is ofwel niet gemotiveerd genoeg of heeft niet het karakter en de discipline om deze opleiding te volgen. Zelden heeft het met intelligentie te maken.

“De uitzonderingen die ongelooflijk intelligent zijn, kunnen het hele jaar feesten, De anderen moeten ruim op voorhand beginnen te werken. Dat is saai en nerdy, maar als je syllabus te lang blijft liggen, ben je verloren. De meeste mensen die op het examen buizen, waren eigenlijk al gebuisd in november.”

Spreken uw collega’s u soms aan op uw slaagpercentages?
“Op deliberaties vragen collega’s weleens: ‘Devos, zijt ge weer streng geweest?’ Er zijn nog strenge proffen, zoals er ook milde proffen zijn. Het is veiliger om in de anonimiteit van de groep te gaan staan en je cijfers naar een gemiddeld slaagpercentage op te trekken. Dan zal er nooit iemand een opmerking maken. Het imago van buisprof moet je niet koesteren, sympathiek is het niet. Je moet niet streng zijn om streng te zijn, maar om te vermijden dat je in het laatste jaar over een student moet zeggen: ‘Die had hier eigenlijk niet mogen zitten’. In het tweede jaar heb ik sommige academiejaren ook lage slaagcijfers. We testen studenten in het eerste jaar vaak op een andere manier dan in hogere jaren. Het is niet omdat je een goed eerstejaarsresultaat had dat je nadien ook de rest goed aankan. Maar uiteraard liggen de slaagcijfers in latere jaren flink hoger.”

Vinden uw studenten u soms onrechtvaardig?
“Soms zijn studenten kwaad omdat ze iets hebben opgeschreven dat op zich wel juist is, maar dat geen antwoord is op de vraag. Studenten mogen gerust creatieve en inventieve antwoorden geven, en dat belonen wij. We willen kritische en originele geesten immers stimuleren. Maar als een student antwoordt met het verkeerde stuk uit de syllabus, dan geef ik daar geen punten voor. ‘Dat is toch een bewijs dat ik gestudeerd heb?’, zeggen ze dan.’ Ja, maar ik wil vooral weten of ze de vraag juist kunnen beantwoorden. Zomaar wat kletsen is onvoldoende.
“Een ander voorbeeld: als het antwoord op een vraag ‘Laurette Onkelinx (PS)’ luidt, moeten ze niet afkomen met ‘Jeanette Onkelinx (PS)’ of ‘Onkelinx (CDH)’. ‘Maar enfin, ik heb toch ‘Onkelinx’ juist?’, hoor je dan. Dat is belachelijk. Dat is niet de helft juist, dat is helemaal fout. Dan heb je gestudeerd als een papegaai zonder na te denken of op te letten bij het nieuws.”

Hebt u zelf buisproffen meegemaakt?
“Ik heb nog les gehad van Paul Ghijsbrecht, toentertijd een zeer bekend gerechtspsychiater en professor psychologie. Dat was een fenomeen. De manier waarop hij examens afnam, zou nu niet meer mogen. Precies bij die man moest ik mijn allereerste examen afleggen. Na het schriftelijke deel nodigde hij twee studenten per keer, altijd een goede en een slechte, uit voor het mondelinge deel. Dat examen vond plaats in een auditorium – ik ervaar nog altijd trauma’s als ik er passeer. De eerste rij zat vol assistenten en op het podium stonden drie stoelen. De mythe deed de ronde dat je je niet mocht neerzetten op de middelste stoel. Die was heilig. De studente die met mij naar binnen was geroepen, moest de topografie van de hersenen tekenen. Helaas vergiste ze zich. Waarop de professor tegen mij: ‘Devos! Corrigeer!’ Ik zie dat meisje nog altijd met triestige oogjes naar mij kijken. ‘Heeft zij iets fout gedaan? Ja of neen?’, herhaalde de prof. Waarop ik die tekening met een rood krijtje moest verbeteren of ik was zelf gebuisd. Dat was hard.”

Hoe moeten studenten uw vak aanpakken om een buis te vermijden?
“Ik voel me een ouwe vent telkens als ik het vertel, maar het klopt: na een aantal weken moet je al je leerstof beginnen te bekijken. Zo weet je op voorhand waaraan je het meest tijd zult moeten besteden tijdens de blok, welke hoofdstukken moeilijker zijn dan andere. Onderlijnen, kleuren, structureren, prepareren, daarom nog niet studeren.
“De meest voorkomende reden van falen is dat studenten een slechte studiekeuze hebben gemaakt. Er zijn mensen die politiek ongelooflijk interessant vinden. Met hun maten discussiëren ze tot een stuk in de nacht over politiek. Maar dan merken ze dat de wetenschappelijke studie van politiek toch iets anders is. Dat is nu eenmaal veel saaier. Er zijn ook mensen die wel willen blokken, maar die niet geïnteresseerd zijn om de politieke actualiteit te volgen. Met een gebrek aan motivatie of aan interesse zit je hier niet op je plek.”

Dat druist in tegen het imago van de pol & soc, dat in andere richtingen vaak bestempeld wordt als ‘gemakkelijk’.
“Toen ik vroeger zei dat ik pol & soc studeerde, vroegen andere studenten: ‘Maar jongen toch, waarom doe je geen univeristeit?’ (lacht) Daarom proberen wij er nu echt voor te zorgen dat die opleiding kwalitatief hoogstaand is. Ik denk dat we daarin geslaagd zijn, maar toch komen hier nog altijd heel wat mensen terecht vanuit een negatieve keuze. De redenering is vaak: ‘Rechten is te veel recht, geschiedenis te veel geschiedenis, en we willen absoluut wiskunde en statistiek vermijden. Welke opleiding kunnen we volgen met veel verschillende dingen? Ah, Pol & Soc ziet er interessant uit.’ Daardoor is er een brede instroom van zeer ongelijke kwaliteit. Het volk dat hier niet thuishoort, filteren we eruit, want ondertussen zijn we geen makkelijke opleiding meer.

‘Niet meer’?
“Onze opleiding is nu moeilijker dan toen ik student was. De kwaliteit is beter. Toen ik hier studeerde, heb ik proffen meegemaakt die uit hun nek stonden te kletsen. Als je het zelf goed kon uitleggen, geraakte je er bij die mensen gemakkelijk door.”

Maar toch is de instroom nog altijd zeer breed?
“Er is een nieuw dogma aan de universiteit: flexibilisering. Zet de poorten maar open, iedereen mag binnen. Dat is democratisering, en dat is op zich positief. Maar als je vroeger voor zeven van de tien vakken een buis had, kreeg je de boodschap: dit is niets voor u. Vandaag draaien ze het om: goed, je hebt drie vrijstellingen! Daardoor zitten wij met studenten die maar blijven spartelen om misschien ooit een  diploma te halen.”

Het mag gerust allemaal een beetje strenger?
“Principieel sta ik wel achter die opendeurpolitiek, maar ik vraag me af we er niet in doorgeschoten zijn. De gemiddelde kwaliteit van de nieuwe studenten is niet minder dan vroeger, maar moeten we het mogelijk maken dat ze per se in een richting blijven hangen terwijl ze daar eigenlijk onvoldoende scoren? Moeten we iedereen die zin heeft maximaal ondersteunen opdat het toch zou lukken? Sommigen zouden beter iets anders studeren, waarmee ik niet wil zeggen dat die mensen dom zijn.
“Studenten krijgen zeer veel begeleiding als ze dat willen. Er zijn studenten die uit een slechte middelbare school komen en niet goed voorbereid zijn op universitair onderwijs. Die mensen kun je helpen en dat is een mooi sociaal-democratisch principe. De vraag is of je mensen daar op lange termijn een dienst mee bewijst, want op een bepaald moment valt de begeleiding onherroepelijk weg. Je moet dus ook die begeleiding doseren om de zelfredzaamheid te stimuleren. En ze ook leren hoe het er in het leven na de opleiding aan toe gaat: deadlines overschrijden moet gesanctioneerd worden. Later krijg je daar misschien je C4 voor.
“Ook zijn er tegenwoordig sluipwegen om onze bacheloropleiding te omzeilen. Studenten die bijvoorbeeld een bachelordiploma eventmanagement hebben – ik noem maar een voorbeeld en wil dat diploma niet geringschatten – kunnen hier na een schakeljaar aan hun master beginnen. Onze eigen studenten beginnen te protesteren: ‘Waarom zouden wij nog zo’n ambetante cursus met zulke lage slaagcijfers moeten doorstaan als je via de hogeschool een iets minder strenge opleiding kunt volgen om daarna evengoed je masterdiploma te behalen?’ Want het is uiteindelijk dat laatste diploma dat telt op de arbeidsmarkt.’ Straks wordt de master twee jaar, dan moet  je al zes jaar studeren – drie jaar bachelor, een schakeljaar en twee jaar master – voor een universitaire master als je vanuit de hogeschool komt, dat zal die zij-instroom wellicht verminderen. Die zij-instroom is doorgaans heel gemotiveerd en ook zeer degelijk, maar het kan niet de bedoeling zijn dat we onze eigen bachelors ondermijnen. Dat is nog altijd de beste aanloop naar de master.”


Flattr this

5 comments

  1. Bovendien is de universiteit geen kakschool, maar wordt aanzien als de ‘hoogste’ onderwijsopleiding

    “aangezien” Tim 🙂

  2. Prof. Devos liegt niet als hij het over prof. Ghijsbrecht heeft; ik studeerde 3 jaar voor hem in Gent, weliswaar rechten :-), maar ik heb ook de “drie stoelen”-dans mogen doen, met onnozelaars van assistenten in de zaal die op je zenuwen probeerden te werken (waaronder, rara, Brice De Ruyver…, hoe kinds kan men zijn).

    En ook bij mij werd gevraagd de hersenhelft te tekenen; grappig was wel: je moest de linkerhersenhelft tekenen, terwijl in de syllabus de rechterhelft stond.

    En mijn “examengenoot” was, je raadt het nooit, Geert Lambert, de politicus (in mijn tijd was het niet goede bij de minder goede student, maar wel lekker alfabetisch 🙂

  3. Iedereen die dat schakeljaar al eens van dichterbij heeft bekeken ziet zo dat dit niet de makkelijkste manier is om aan dat masterdiploma te komen. Net niet.

Geef een reactie op Buisproffen « Tim F. Van der Mensbrugghe spreekt het volk toe Reactie annuleren