Des morgens op de Vlasmarkt worden steevast de Grote Onderwerpen aangesneden. Als er één Groot Onderwerp is, is het God wel. Maar over God zwijg ik, want Hij schiep mijn stad Gent boven alles.

De stad is uitgestorven, doods en verlaten. Half vijf ’s morgens, en nergens weerklinkt het gedreun van een feestje. Her en der zoeken bezoekers de weg naar huis, en daarbij lopen de meesten niet brullend door de donkere straten. Eén verdwaalde vuvuzela produceert enig getoeter. Oppassen toch met dergelijke instrumenten: in het foltermuseum van het Gravenkasteel zijn genoeg etsen te zien waarbij zo’n trechter ingebracht is in de een of andere lichaamsopening terwijl grijnzende beulen een kastrol olie aan de kook brengen. Het is niet omdat wij in de 21ste eeuw leven dat we moeten geloven dat de cursus ‘Foltertechnieken en dwangmaatregelen’ definitief geschrapt is uit het lessenpaket van de flikkenschool.
Te dom
Op dat uur in de ochtend ziet het terrein van Polé Polé er tropischer uit dan ooit: precies een Zuid-Amerikaanse favela. Er staan nog net geen jonge kinderen in het afval te scharten op zoek naar iets eetbaars. Wakkere flikken bewaken de vuiligheid om zodoende uw en mijn veiligheid blijvend te garanderen.
Op de Vlasmarkt heeft ene André de Laat nogal te klagen van de flikken. De man is muzikant – meer bepaald saxofonist – maar zit nu zonder instrument: de politie heeft de sax geconfisqueerd wegens nachtlawaai. Hij krijgt z’n bron van inkomsten pas terug als de Gentse Feesten afgelopen zijn. Vrolijk wordt André daar niet van. “De agenten hebben het pv zelfs in mijn plaats getekend”, klaagt de Nederlandse Antwerpenaar. “Maar ik ben niet pissed op de flikken, wel op het systeem. Die flikken zijn te dom om dat te beseffen.”
Genoeg speeksel

Met flikken heeft de genaamde Dries Eeckhaut geen problemen. “Ik ben het ideaalbeeld van de Gentse Feesten”, zegt Dries. “Dat komt door mijn blauwe ogen.” Zijn vrienden bevestigen dat. Verder hebben z’n vrienden weinig over Dries te vertellen. Dat heb je met ideale mensen: daar zit geen verhaal achter.
Ik geraak aan de klap met Lauke. Lauke is een Gentse maar ze spreekt verdraaid proper Nederlands. “Mijn Nederlands wordt zelfs alsmaar mooier, al gebruik ik nog altijd de Gentse ‘r'”, zegt Lauke trots. Ze geeft meteen een taaltip mee voor als ik het ooit moet gaan uitleggen op de radio: “Als je Gentse ‘r’ achteraan in je keel zit, moet je haar laten rollen met genoeg speeksel.” We staan een beetjes ‘r’s’ te oefenen en inderdaad, als je die Gentse ‘r’ niet laat rollen, klinkt het toch alsof je je keelgat moet laten nakijken door een dokter. Ik heb een hekel aan dokters. Met hun spuiten en hun pillen altijd.
Van goeden huize
In haar hoedanigheid van taalpuriste kan ook Lauke zich echter af en toe schromelijk vergissen, zo ondervond ze. “Daarnet zei ik tegen iemand die nogal stond te stamelen dat het me opvalt dat mensen die te veel gedronken hebben geen ordentelijke zinnen meer kunnen vormen. ‘Ik heb een spraakgebrek’, antwoordde die man. Dat was best gênant”, vertelt Lauke.
Met Lauke heb ik een uitvoerige discussie over de toestand van de wereld waarbij ik mezelf – ongemerkt natuurlijk – veelvuldig tegenspreek. Aanvankelijk biedt Lauke nog weerwerk door te zeggen dat ik onzin uitkraam, maar uiteindelijk stelt ze vast dat ze ‘ja’ antwoordt op alles wat ik uit mijn botten sla. “Ik zou je moeten tegenspreken, tegen je moeten ingaan, maar ik sta hier maar ‘ja’ te knikken”, concludeert Lauke. Je moet inderdaad van goeden huize zijn om een Van der Mensbrugghe onder tafel te praten, zo hebben al velen vóór Lauke ondervonden. Waarmee ik natuurlijk niet gezegd heb dat Lauke niet van goeden huize is, maar het zou toch een verflaagje kunnen gebruiken.
Een geut whisky
Als de Vlasmarkt zo goed als leeg is, proberen Yves, een bejaarde muzikant uit Lokeren, en Dieter, een jonge christenmens die koffie ronddeelt, elkaar onder tafel te praten over God en geloof. Het levert een diepzinnige conversatie op, waarbij Yves zegt dat God alles is. Zelfs de stenen op de Vlasmarkt zijn God.
“God is geen steen”, corrigeert Dieter.
“God is een steen”, zegt Yves beslist.

De twee raken er theologisch gezien niet uit, maar Yves krijgt af en toe een nieuw kopje koffie van Dieter waar ik dan een geut whisky uit mijn heupfles in giet.
“Deze maatschappij heeft Gods geboden overboord gegooid”, weet Dieter, die al van op zijn zesde het woord Gods verspreidt en zich ondertussen aangesloten heeft bij de Jesus Crew. “God heeft ons die geboden nochtans gegeven opdat het de mensen goed gaat. Als de mensen God en Zijn geboden overboord gooien, blijft er niets anders dan ellende en miserie.”
Lovenswaardig leven
Volgens de uitgeslapen Dieter moeten we erkennen dat we schuldig zijn tegenover God. “Zonden zijn de scheiding tussen God en de mensen”, poneert hij. “Alleen God kan ons verlossen van onze zonden. Daarom heeft Jezus tweeduizend jaar geleden uw en mijn zonden op Zijn schouders genomen.”
Voor Dieter is het duidelijk: zonder geloof in God kunnen we geen goed mens zijn. “De mens neigt naar het kwade. Maar uit liefde voor God kies ik ervoor om niet te liegen en te stelen.”
“De mens is zuiver geboren”, stelt Yves stellig. “Ik ben 899 jaar en ik moet nog geboren worden.”
Ik leg Dieter uit dat ik atheïst ben, maar dat ik er toch naar streef om het goede te doen. Ik werp hem beleefd voor de voeten dat veel mensen geen geloof in God nodig hebben om een lovenswaardig leven te leiden. “Wat is er dan het ergst: niet geloven in God, maar het goede doen, of geloven in God, maar zondig zijn?”, vraag ik, subtiel alluderend op het pedofilieschandaal binnen de katholieke kerk.
“Da’s een goede vraag”, geeft Dieter toe. Maar echt lang hoeft hij niet na te denken over een antwoord. “Het gaat er niet om dat je goede dingen doet, het gaat erom dat je niet zondigt. Alleen met de hulp van God lukt dat.”
In stilte blijf ik erbij dat ik God of de Bijbel niet nodig heb om een voorbeeld te zijn voor mijn medemensen. Barmhartig giet ik nog een scheut whisky in Yves’ koffie. Dieter weigert beleefd. Zonde.
































